Rond 1650 ging het goed in Nederland. Zo goed zelfs, dat we het nu de Gouden eeuw noemen. En die welvaart zien we terug in onder andere de schilderijen van toen.
Omdat steeds meer mensen het goed hadden, kon men zich kunstwerken permitteren. Landschappen en stillevens waren mateloos populair.
Er kwam ook vraag naar schilderijen van het eigen gezin. Van het gezinsleven, huiselijke sfeer, of juist kunst om de kunst. Ook werd het steeds normaler om van je eigen gezin een portret te laten maken. Je hoefde geen koning te zijn om je te laten vereeuwigen, men koos juist voor portretten van kinderen, geliefden en ja, zelf wil je toch zeker ook niet vergeten worden?
Wat ik nou zo mooi vind aan de schilderkunst in de Gouden Eeuw in Nederland, is dat hoe barok en weelderig de wereld om ‘ons’ heen was, de Hollander bleef sober, calvinistisch. En dat is duidelijk te zien. Er is rijkdom, maar niet overdreven. Er is overvloed, maar niet decadent. Een portret was de mooiste versie van jezelf, maar nog steeds wel naar waarheid. Er was drama in het leven, dus ook in de schilderijen. Maar ook humor en (verboden) liefde leenden zich graag voor de mooiste werken.